vrijdag 28 januari 2011

Stand van zaken met betrekking tot de koudebehoefte

De knoppen van de planten gaan in de herfst in een rusttoestand, waaruit ze kunnen ontwaken na een bepaalde hoeveelheid koude, te weten temperaturen tussen rond de nul graden en rond de 10 graden.
Er zijn verschillende methoden om de ontvangen koude te registreren. De methode, die in Tongeren gehanteerd wordt, is de methode LANTIN, die geen rekening houdt met temperaturen onder nul.
De gerealiseerde waarde van 192 is volgens Tongeren voldoende om 75% van de knoppen te doen uitlopen.
Opgemerkt dient echter te worden dat de meting van de temperatuur in de buitenlucht is geschied.
De koude van december heeft dus tot gevolg dat de Lantin waarde voor planten die in de kas of tunnel hebben gestaan lager zal zijn.
















Een andere methode is ontwikkeld in de VS voor perzik, de UTAH methode. Die houdt wel rekening met de temperaturen onder nul en met het tijdstip van de bladval. Als de bladval in de kas laat is geweest is de nijging om in het voorjaar snel uit te lopen gering. Is de temperatuur geregeld in de winter onder het nulpunt gezakt zoals in de maand december ook dan worden er minder  koudepunten opgebouwd. Dit is zichtbaar gemaakt in bovenstaande grafiek, die geldt voor midden Nederland. Ook deze grafiek is gebaseerd op de buitentemperatuur. De binnen-omstandigheden in kas of tunnel zijn zeker in december anders geweest.
Indien de temperaturen in de kas boven nul zijn gebleven en niet boven de 9 graden gestegen zijn, dan hebben de knoppen een optimale koude-hoeveelheid ontvangen die kan oplopen tot maximaal 480 punten voor grofweg de maand december. In de bovenstaand grafiek is niet de originele UTAH-methode gebruikt maar een afgeleide (SPECIAL) daarvan, waarbij temperaturen rond nul graden wel volop meetellen. Ik denk dat deze benadering meer past bij  gewassen uit de gematigde streken als rode bes, braam en framboos.

In bovenstaande grafiek is te zien dat in deze benadering vanaf -1 al koude door de planten wordt gevangen. Welke van de aannames de beste is, is niet te zeggen.
De start van de telling van de koudevangst heb ik op 1-11-2010 gehouden, maar het kan zijn dat de bladeren toen in de kas nog niet vergeeld waren.
Naast de koude lijkt het erop, dat ook de daglengte een rol speelt bij het vlot uitlopen van de knoppen evenals de groeikracht van een perceel en de stress in de afgelopen zomer.
Of de planten nu voldoende koude ontvangen hebben om uit te lopen is dus afhankelijk van het tijdstip van de bladval en van hoe de temperaturen bij de planten zijn geweest in december.
Verdeeld over het land zijn er geringe verschillen in de ontvangen koude-hoeveelheden in deze winter.
Aan de kust is meer kou ontvangen dan in het binnenland. De plekken waar het in de nacht het koudst wordt, hebben in de regel de geringste hoeveelheid koude, om uit te lopen, ontvangen.
Individueel kunnen er dus grote verschillen tussen telers zijn opgetreden in de koude welke is ontvangen.
Daarnaast zijn er verschillen in de koude die nodig is om goed uit te lopen. Bramen hebben voldoende aan geringere hoeveelheden koude. Afhankelijk van het ras tussen de 400 en 900 koudepunten
Frambozen hebben meer koude nodig dan bramen, grofweg van 800 tot 1500 koudepunten
Bessen hebben de meeste kou nodig van 1500-2000 koudepunten.
Bessen worden het meest vervroegd door de bloei naar voren te halen.
Bramen en frambozen worden het meest vervroegd door vroeg te gaan stoken op een licht gewas met korte bloemstengels.

Mijn advies is om voor de vervroeging van Junifer rode bessen niet op de grens te gaan zitten, wacht nog 10 tot 14 dagen om de kachel aan te doen.
Dan is tevens de daglengte weer een half uur langer en de zon krachtiger.
Houdt intussen de temperatuur onder de 9 graden in de kas of tunnel.

Indien u een koude tunnel of kas heeft is het raadzaam vanaf 1 februari de luchting dicht te laten en de zon zijn werk te laten doen bij de opwarming van de kas.

Bramen en frambozen kunnen zonder problemen worden gestookt en zullen gaan uitlopen.



woensdag 5 januari 2011

Grünberg

Tijdens een bezoek aan de voorlichtersdagen in Grünberg kwam ik een paar interessante zaken tegen.

Resistentie ontwikkeling.
Er komen de laatste jaren middelen op de markt met specifieke werkingsmechanismen. Een goede effectiviteit van deze middelen staat of valt met de afwisseling van deze middelen met andere middelen met een ander werkingsmechanisme. Er lijken in Duitsland al tekenen van resistentie ontwikkeling bij Switch en Signum. Bedenk dit wannneer u besluit vaker dan de voorsgeschreven aantal malen een behandeling met een middel uit te voeren. Daarnaast geeft dit gegeven aan, dat de toelating van een te beperkt aantal middelen in de kleine teelten aanleiding kan geven tot de snelle ontwikkeling van resistenties. Als er geen maatregelen komen, betekent dit, dat er in de toekomst nog nauwelijks nieuwe middelen komen, terwijl de middelen die we hebben door resistentieontwikkeling minder werkzaam zijn.

Wolluis, schildluis.
Er werden proeven gepresenteerd met oliën, Movento en Calypso op verschillende momenten in het groeiseizoen door twee verschillende onderzoekers.
Men had naar mijn mening nog te weinig onderzoek gedaan om een gedegen advies te kunnen neerleggen, maar Movento bleek in de zomer goed te werken, evenals de olie in het voorjaar.
De bestrijding van de wolluis bleek lastiger. Kalkzwavel werd geprobeerd in de herfst, in Nederland niet toegelaten. Resultaten waren mager en lichte fytotox was het gevolg.
Als praktische oplossing werd het mechanisch verwijderen van de wolluis van de takken toegepast door in de winter plaatselijk de stammen met water, onder een druk van 20 bar, schoon te spuiten.

Glasvlinder.
Uit Oostenrijk kwam het bericht dat de inzet van de verwarringstechniek voor de bessenglasvlinder tot goede resultaten had geleid. Dit bericht bereikte mij ook al eens uit Noord-Italië.
Gezien de jaarlijkse schade en de verwarring met de Eutypa bij rode bes lijkt mij de toelating van dit middel van groot belang. Het is in Zwitserland verkrijgbaar.
Voor proefdoeleinden zou ik dit jaar waarnemingen willen uitvoeren op zwaar en licht aangetaste percelen. Telers met interesse hiervoor kunnen zich bij mij melden.

Meeldauw.

Positief getest tegen meeldauw en roest in kruisbes en zwarte bes was het middel BAY 18500.

Frambozen koude grond in Niedersachsen.
Tussen Hannover, Hamburg en Bremen worden in de vollegrond veel frambozen geteeld. Het betreft een extensieve teeltwijze. Grote problemen zijn er met stengelziekten onder ander Fusarium avenae. Het onderzoek is er niet in geslaagd een economisch verantwoorde methode tot teeltverbetering te ontwikkeling. Dit heeft tot consequentie dat deze extensieve teeltwijze in Noord-Duitsland niet rendabel is.

Framboos
In de wandelgangen werd de link gelegd tussen het optreden van doorgroei frambozen, losse frambozen, kromme frambozen en slecht gezette frambozen met het voorkomen van mycoplasma. Het meest bekende mycoplasma wat voorkomt in de bramen en frambozen is de RUBUS STUNT. Heksebezemziekte bij braam.
Er wordt getracht een internationaal onderzoek naar dit probleem op te zetten.

Kali in kleinfruit.

Kali mag altijd gestrooid worden. Ook over sneeuw.
Wanneer kali wordt gestrooid met daarna de regen, dan lost de kali op en dringt in de bodem. Daarna treedt binding op aan het klei-humus complex. Op kali fixerende gronden wordt een groot deel van de kali vastgelegd, op lichte zandgronden spoelt een deel van de kali uit.
Op kali-fixerende kleigronden zou nu een deel van de nodige kali in de vorm van kaliumchloride gegeven worden. Deze meststof is goedkoper dan patentkali. Tot op heden heb ik altijd patentkali geadviseerd, omdat het effect van de chloride ionen op kleinfruit niet bekend is. Indien er iemand positieve ervaringen heeft met de toepassing van kaliumchloride in de winter dan hoor ik daar graag meer over. Voorlopig blijf ik nog bij de kaliumsulfaat (patentkali).
Op zandgronden zonder veel organische stof is het niet raadzaam nu kali te strooien.
Omdat de kali het gehele jaar nodig is, maar met name tijdens de vruchtrijping, is een gesplitste toediening aan te raden zowel op arme zandgronden als op fixerende kleigronden. Bij een volle gift aan het begin van het groeiseizoen, komt er in de bloei en in de groeifase een grote hoeveelheid in oplossing wat de opname van Calcium en Magnesium in die fase bemoeilijkt.
Naast kalichloride en kalisulfaat kan de kali ook via de toediening van organische stof in de vorm van organische mest, champost of compost gegeven worden.
Deze kali komt geleidelijk vrij hetgeen positief is voor de opname van de calcium en magnesium.
Mijn voorkeur gaat uit naar de organische vorm, maar als het organische stof gehalte al hoog is, dan is de kalibehoefte vaak minder groot en kan ook met kunstmest goed worden gewerkt.
Ga daarom de volgende zaken na:
Kijk op een recent grondmonster van maximaal 2 jaar oud.
Bepaal de hoeveelheid te geven kali. Bepaal hoeveel compost, champost of organische mest u kunt geven om aan de kali behoefte te voldoen. Zorg er daarbij voor dat de calcium en magnesiumtoevoer niet uit de pas lopen. Houdt daarbij tevens rekening met de wettelijke normen.
Een te lage aanvoer is altijd bij te mesten met kalisulfaat of kaliumchloride.
Voor kleinfruit gaat de voorkeur uit naar kalisulfaat. Een te hoge aanvoer kan leiden tot een overschot aan mineralen en daarmee de ontwikkeling van een te hoge pH.
Toepassing van de kali op fixerende kleigronden kan nu plaats vinden en in de zomer voor de vruchtrijping.
Op lichte zandgronden de eerste toediening uitstellen tot in maart.
Voor de toepassing van organische stof is het tijdstip minder van belang. Hierbij is het belangrijk de grond niet kapot te rijden.
In februari wil ik de bemesting met de klanten bespreken en een bemestingsplan opstellen.